Interview met Marleen Spiekman en Willem Salet

Interview met Marleen Spiekman en Willem Salet

Gerelateerde denkerscycli 

‘Klimaatneutraliteit' voor het gebouwenpark tegen 2050 is de doelstelling van de Europese Green Deal. Gebouwen zijn immers verantwoordelijk voor meer dan een kwart van de uitstoot van broeikasgassen in Europa. In Vlaanderen betekent dit dat 96,5% van de Vlaamse woningvoorraad zal gerenoveerd moeten worden, of in sommige gevallen gesloopt en vervangen. We staan dus voor een gigantische uitdaging. Bovendien is de energetische impact van wonen niet beperkt tot het feitelijk energiegebruik. Onze mobiliteit (en dus de locatiekeuze) speelt eveneens een grote rol...

Vanuit de Reflectiegroep Energie van de KVAB werd het initiatief genomen om een Denkerscyclus uit te werken rond deze uitdagingen. Twee internationale Denkers met een complementaire expertise werden aangezocht: m.n. Marleen Spiekman, Programmamanager/Scientist bij TNO Nederland en Willem Salet, professor emeritus Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening aan de Universiteit van Amsterdam. Ondersteund door de coördinatoren Staf Roels, Tom Coppens en Ivo Van Vaerenbergh, werkten zij aan concrete beleidsvoorstellen voor een geïntegreerd beleid m.b.t. energievoorziening en gebouwen tegen 2050.  

 

Een interview met de denkers naar aanleiding van dit traject: 

 

Welke ervaring en expertise brengt u in de denkerscyclus?

Willem Salet: Ik heb me vooral bezig gehouden met vraagstukken van ruimtelijke ordening, en de internationale vergelijking van grootstedelijke regio's. Ruimtelijke condities hebben een directe invloed op de organisatie van collectieve voorzieningen, zoals we die voor mobiliteit en voor energie nader hebben uitgewerkt in het rapport voor de Vlaamse Academie van Wetenschappen. Het gespreide ruimtelijke patroon van Vlaanderen - door architect Neutelings destijds gedoopt als 'de nevelstad' - is honderd jaar lang vrijwel uniek geweest in Europa maar de laatste 30 jaar zijn vrijwel alle stedelijke regio's uiteengerafeld over wijde regionale gebieden. Het is razend moeilijk om duurzame energie in zulke extensieve steden te organiseren.

Marleen Spiekman: Samen met mijn collega’s richt ik me op de optimale verduurzaming van de gebouwde omgeving. We ontwikkelen oplossingen voor grootschalige renovatie van de woning- en utiliteitsbouwvoorraad. Mijn focus ligt daarbij op de prestaties van gebouwen: hoe zorgen we voor betere gebouwen waarin mensen gezond en comfortabel kunnen leven en werken met een zo laag mogelijk energiegebruik. Door mijn achtergrond in zowel de bouwfysica als de gedragswetenschappen verbindt ik daarbij technische met sociale innovaties.

 

In jullie rapport merken jullie op dat de Vlaamse woningen behoren tot de grootste en meest energieverslindende van de hele Europese Unie. Zal de Vlaming in de toekomst kunnen blijven wonen in een (te) grote individuele woning? Zien jullie grote verschillen met de toestand in Nederland?

Salet: Ja, de woningen zijn in Vlaanderen groter omdat vooral gezinnen zich in de buitenrand van steden hebben gevestigd in vrijstaande en half-open woningen. In tegenstelling tot andere landen tref je daar nauwelijks appartementen. Maar pas op, het gaat niet alleen om het woningtype maar ook op de plaats waar ze staan. De spreiding van stedelijke woningen in Vlaanderen leidt via het benodigde transport tot een nog grotere uitstoot van broeikasgassen (zo'n 38%) dan de uitstoot van de woningen zelf (24%). Dat maakt het dringend om meer gelaagdheid en samenhang te brengen in de diffuse verspreiding van woningen. Door de nieuwe aangroei van woningen en voorzieningen op een primair netwerk te focussen - een kernnet - kan ook de modale shift van het transport een geweldige boost krijgen. Daarmee krijg je nog niet alle spreiding weg, maar je organiseert wel de voorwaarden die het mogelijk maken om collectieve voorzieningen te organiseren. Op dat netwerk moet de kwaliteit van het openbaar vervoer sterk verbeteren. Voor de perifere kernen volstaat het om de aanvoer naar die halteplaatsen te organiseren. Ook voor collectieve energievoorzieningen (zoals warmtenetten) wordt op die manier draagvlak georganiseerd.

Spiekman: Ten opzichte van Vlaanderen hebben we in Nederland een voordeel bij het veel grotere aandeel sociale woningbouw. Ook daar is de opgave overigens niet makkelijk. Maar doordat we daar te maken hebben met straten en wijken met relatief vergelijkbare woningen, hebben we de mogelijkheid om grootschaliger te werk te gaan. De grootschaligheid maakt het aantrekkelijk voor bouwers om renovatieconcepten te ontwikkelen en in deze projecten uit te rollen. Het woningoppervlak per bewoner in Vlaanderen is relatief groot. Er wordt nu gestuurd op energiereductie per m2, maar er is geen bewustwording dat kleiner wonen flink zou bijdragen In Nederland zien we dit probleem in omgekeerde zin: regelmatig is het energiegebruik na verduurzaming zelfs hoger dan ervoor, doordat dergelijke renovatieprojecten vaak hand in hand gaan met verbouwingen die de woning vergroten, door uitbouwen en dakkapellen.

Figuur: Spreiding Vlaamse woningvoorraad over de labels. Bron: Lange termijnstrategie voor de renovatie van Vlaamse gebouwen, 2020.

 

Is de huidige geopolitieke crisis met dramatisch hoge prijzen voor aardgas een vloek of zegen voor de langetermijnevoluties met betrekking tot energetische renovaties? Zullen mensen nu bijvoorbeeld sneller investeren in isolatie in plaats van een fonkelnieuwe badkamer?

Salet: De oorlog in de Oekraïne is zelf de grootste vloek waarvan de neveneffecten inderdaad een schokgolf in de internationale handel van energieproducten te weeg hebben gebracht. Hierdoor is op korte termijn het gebruik van gas en olieproducten onder zware gezet. Het lijkt op dit moment dat de prijsverhogingen langer zullen aanhouden, maar de toekomst moet uitwijzen hoe internationale markten zich gaan herschikken.  

Spiekman: Uiteraard is de oorlog in Oekraïne in geen enkele zin een zegen te noemen. De gevolgen voor de energieprijzen maken de investering in verduurzamingsmaatregelen op dit moment interessanter en we zien de vraag naar bijvoorbeeld pv en warmtepompen flink stijgen. Aan de andere kan zullen veel huishoudens die de energierekening niet kunnen betalen nu zeker geen grootschalige verbouwing gaan uitvoeren. Ook zien we op dit moment veel ad-hoc maatregelen die verre van verstandig zijn en kunnen leiden tot lock-in effecten waar we juist zo voor waarschuwen.

 

Het EPC is het belangrijkste "houvast" dat potentiële kopers hebben op de vastgoedmarkt. Jullie pleiten ervoor om hierin ook de mobiliteitsscore te integreren. Zal dit de koopbeslissingen kunnen beïnvloeden? 

Salet: De mobiliteitsscore is een maat die reisafstanden en verplaatsingsmogelijkheden naar werk en voorzieningen zichtbaar maakt en hierdoor indirect ook de effecten op de uitstoot van broeikasgassen. Opnemen van de mobiscore creëert ook wat meer evenwicht in de prijs- en energieafwegingen van kopers en huurders. Een woning met slechte energiekwaliteit maar perfecte bereikbaarheid presteert in termen van uitstoot soms nog beter dan een slecht bereikbare woning met een uitstekende energetische kwaliteit. Die overwegingen zullen zeker invloed hebben op de bereidheid van woningeigenaren om hoge bedragen in duurzame energie te investeren. Zoals eerder gezegd, is de duurzame organisatie van het transport een echt zorgenkindje in het Vlaamse beleid. 

Spiekman: Integratie van de mobiscore is in eerste instantie bedoeld voor de bewustwording om de redenen die Willem Salet heeft toegelicht. Het doel van ons advies is om de locatie van een woning veel explicieter bij de verduurzaming van woningen te betrekken, zoals bijvoorbeeld ook gedaan wordt in de door VITO uitgewerkte energiekeuzehulp met ruimtelijke differentiatie: de keuzes die op woningniveau worden gemaakt hangen integraal af van de energetische, bouwfysische en constructieve kwaliteit van de woning én van de locatie van de woning.

 

Wat is de meest urgente beleidsmaatregel die jullie aan de Vlaamse overheid zouden willen aanbevelen?

Salet: Mijn rol was om vooral naar de verhouding tussen ruimte en mobiliteit te kijken. Daar is in Vlaanderen zeer veel aandacht aan gegeven. Ik heb me vooral verbaasd over de paradox dat het gewest wel voortreffelijke normen heeft bepaald voor een gelaagde ruimtelijke ordening en mobiliteit van het verstedelijkte Vlaanderen maar dat de uitwerking en doorzetting hiervan in de praktijk afhankelijk is gemaakt van gemeenten en de particuliere sector. Natuurlijk moet er een coproductie van veel partijen zijn bij zo'n ambitieus programma maar de gewestelijke overheden en de centraal georganiseerde vervoerders moeten bij de doorzetting van dit beleid niet achteroverleunen. 

Spiekman: Zoals ik hierboven al aangaf adviseren we met klem een geïntegreerde aanpak van ruimtelijke ordening, mobiliteit, energiezuinigheid en energietransitie, waarbij actief gezocht wordt naar koppelkansen. De aanpak is nu versnippert en er is nood aan geïntegreerde initiatieven. Daarmee komen er tegelijk veel meer mogelijkheden voor collectieve oplossingen, waar het huidige beleid voor woningverduurzaming nog erg individueel gericht is.

 

Tenslotte, wat mogen deelnemers verwachten van het Slotsymposium op 22 november 2022? Wie hoopt u in het Auditorium te ontvangen?

Salet: Het belooft een boeiende discussie te worden over de uitgangspunten en doorzetting van duurzaamheidsbeleid. We hopen de kans te krijgen te spreken met mensen die hierin een verantwoordelijke rol dragen, niet alleen in politiek en beleid, maar ook bij opiniemakers en in de samenleving. We hebben van zeer veel kanten uitstekende adviezen gekregen en zien er naar uit ook met hen het eindresultaat te kunnen bespreken.